Informatie

Biografische schets

Als kleine jongen, ik denk een jaar of 4, droomde ik een tijdlang van een slang. Dat was zo angstaanjagend dat ik steeds wakker werd en op een bepaald moment niet meer durfde slapen. Mijn tante van mijn moeders kant was kinderpsycholoog en mijn moeder vroeg haar om raad. Ze zei dat de slang een symbool was van ‘persoonlijkheid’ en dat het een fase was waar ik doorheen ging. Haar advies was mij die slang te laten tekenen. Dat deed ik, en het leek inderdaad te helpen: de dromen verdwenen. Ik heb de tekening niet meer, en ik weet ook niet meer hoe die er uitzag. Maar ik begreep wél dat het afbeelden van iets dat je bezig hield, een zekere invloed had op jezelf. Misschien zelfs een soort macht gaf?

  Helicops Carnicaudus. Bilder-Atlas zur wissenschaftlich-popularen Naturgeschichte der Wirbelthiere. 1867.

In ieder geval kreeg ik de indruk dat ik een talent had, dat dat tekenen iets ‘be-tekende’. Als jongste van vier kinderen was het voor mij daarbij een mogelijkheid om aandacht te vragen, en ik ging me toeleggen op het tekenen en schilderen, omarmde het als mijn ‘ding’, mijn terrein. Ja, misschien als mijn ‘persoonlijkheid’. Het betekende bijvoorbeeld dat ik voor de etalage van mijn vaders boekhandel soms een schilderij mocht maken dat verband hield met het thema van de etalage, de Boekenweek of het seizoen. Zo schilderde ik een boom van meer dan een meter lengte op een strook behangpapier met allemaal verschillend gekleurde blaadjes. Dat was dus in de herfst. Dat schilderij heeft nog jaren in onze eetkamer gehangen. Later in mijn leven zou ik nog héél vaak bomen schilderen en dat doe ik eigenlijk nog steeds regelmatig.

Ik ben groot geworden met strips. Mijn vader had dus een boekhandel en elke week kwamen er stripbladen binnen: Pep, Kuifje, Robbedoes, Donald Duck. Of albums: Suske en Wiske, Lucky Luke. Die beeldtaal heeft me als kind gevormd en misschien is het daarom niet raar dat ik tot mijn tiende jaar Picasso de beste kunstenaar vond: na zijn kubisme wordt hij eigenlijk ook een soort cartoonschilder. Ook  M.C. Escher vond ik als kind fascinerend. Ik snap nu niet meer zo goed waarom…. Ik denk dat ik zijn ‘vondsten’ intrigerend vond, het was wel echt bedachte kunst.

Op een bepaald moment werd ik geraakt door Van Gogh. Ik las een boek over zijn leven en ging naar zijn schilderijen kijken. Daar hadden we thuis ook boeken over. Nu gebeurde er iets anders: dit was geen puur visuele interesse: er was iets aan de hand dat veel intenser was. Dit waren geen ‘plaatjes’ meer als bij Picasso: het waren werelden, die bewogen, die ademden en lééfden. Nog steeds is dit moeilijk onder woorden te brengen. Daarom ben ik met Van Gogh ook nooit ‘klaar’ – en dat is in mijn eigen werk denk ik ook wel te zien. Voor wie goed kijkt zitten er veel verwijzingen naar hem in mijn schilderijen, soms bewust soms ‘automatisch’. Hij is een soort leermeester wiens invloed blijvend is. In zekere zin dank ik mijn huidige ‘bestaan’ als schilder aan hem.

Als tiener begon ik daarom ook naar de natuur te tekenen. In Nederland (in Drenthe en later in de omgeving van Haarlem) zat ik  met mijn schetsboekje in het gras, op de dijk, op een boomstronk of een duintje, en tekende het landschap. Ook in de Provence natuurlijk, en tijdens vakanties die zich bijna allemaal in Frankrijk afspeelden, want dat was het ‘land van de schilders’.

Tekenen in Auvergne ca 1975

Het werd ook wat pijnlijk allemaal. Ik kreeg een verlangen naar een tijdperk dat ik niet had meegemaakt: het eind van de 19de eeuw, de sfeer van Parijs en de impressionisten. Dit begon zo’n grote rol te spelen in mijn gemoed, dat ik er ongelukkig van werd, mezelf isoleerde en me niet meer op mijn plek voelde op school. Mijn moeder kreeg het idee me op een Vrije School aan te melden, omdat daar meer aandacht was voor kunst, literatuur en filosofie. Op mijn veertiende ging ik uit huis, en woonde ik in Haarlem, in de kost bij een ander gezin. De Vrije School deed mij inderdaad goed: ik beleefde er een intense tijd en dronk alle dingen die me daar geboden werden gretig in. Naast het tekenen schilderde ik ook, en die werken waren een misschien wel  vertederende, maar ook wat kitscherige hommage aan mijn grote voorbeeld. Ik heb er geen van bewaard.

   In het Norgerholt (Drenthe)

De volgende min of meer logische stap was de kunstacademie, aanvankelijk in Groningen (eerste jaar), later in Arnhem. Het meest belangrijke wat ik in de eerste jaren leerde (vooral in Groningen) was het afleren van mijn naïeve en wat sentimentele benadering van het maken van kunst: nu ging ik écht kijken, met een klinisch en kritisch oog, niet meer met vooropgestelde ideeën over wat ik wilde ‘overbrengen’. In de hogere jaren leerde ik weinig meer van mijn docenten, waar ik me juist tegen ging afzetten, maar meer van mijn medeleerlingen.

Het was een tijd van extremen, rebels gedrag, nachtelijke avonturen, drank en muziek (punk). Ik woonde in kraakpanden en zong in een bandje en leefde voornamelijk ’s nachts. Daarbij hoorde geen landschapjes schilderen, maar portetten en naakten, confronterend en rauw. Mijn held was Francis Bacon – niet langer Van Gogh.

Na de academie ging ik naar Amsterdam. Ik bleef schilderen, maar mijn werk promoten, verkopen, netwerken opbouwen en galeries aflopen vond ik lastig, dat lukte me niet echt. Ik vereenzaamde en raakte opnieuw in een crisis. Rond mijn 30 probeerde ik te socialiseren, ik ging regulier werk zoeken en zocht contact met de maatschappij en mensen die daarin (min of meer) functioneerden. Ik organiseerde mijn eigen exposities en begon ook voorzichtig te verkopen. Niet zozeer via galeries aanvankelijk, maar direct aan mensen die vaak weinig geld hadden en eigenlijk nooit ‘kunst’ kochten. Mijn werk was goedkoop, en is dat het nog, zeker in vergelijking met gerenommeerde kunstenaars. Maar het directe contact met mijn kopers (of kijkers!) deed en doet me goed.

Werken aan een muurschildering in Amsterdam 2017

Ik trouwde met Sophie en kreeg twee kinderen, verhuisde naar de Rotterdamse regio en ging werken in de jeugdhulpverlening, later in de geestelijke gezondheidzorg. Dat heeft me veel goed gedaan. De invloed van Rotterdam was jarenlang duidelijk te zien in mijn werk: ik schilderde havens, schepen en industriële landschappen. Ik verkocht best goed, maar bleef betaalbaar en kon nooit van mijn kunst leven. Dat hoeft ook niet. Ik had en heb weinig op met de wereld van de galeries, de trends  en de zogenaamde avant-garde.

Sinds 2003 wonen we in Delft, en in de afgelopen 15 jaar heb ik me qua onderwerp vooral bezig gehouden met (toch weer) het landschap waar ik mijn vriend Van Gogh weer tegenkwam, met bergen, bomen en ruïnes, en mythologische figuren. Elke paar jaar volg ik wat dat betreft een ander spoor, de mogelijkheden zijn letterlijk oneindig, maar mijn werk blijft denk ik qua sfeer, kleur en voorkeuren toch herkenbaar. Ik ben blij dat ik die rijkdom ken – ik kan zelfs moeilijk zonder: als ik een paar dagen niet geschilderd of getekend heb… ben ik niet te genieten!

Om het jaar heb ik een solotentoonstelling; meestal in Galerie Arti-Shock in Rijswijk, of op een andere plaats waar zich de mogelijkheid aandient. En elk jaar doe ik mee aan de ledententoonstelling van de kunstenaarsvereniging Arti-Shock waarvan ik lid ben.

Delft 2019

Exposities

24 maart t/m 11 april 2024: ‘Scherpte Diepte’ solo expositie in Galerie Arti-Shock Rijswijk

Jaarlijks doe ik mee aan de groepsexpositie van Kunstenaarsvereniging Arti-Shock Rijswijk (najaar)

januari 2022: expositie ‘Gevederde Vrienden’ in Galerie Arti-Shock te Rijswijk (zie affiche hierboven)

oktober 2019: expositie ‘Papier Hier!’ in Galerie Arti-Shock te Rijswijk

2017 solo expositie‘ Oog in oog’ in Galerie Arti Shock te Rijswijk

2015 solo expositie ´Levende steen´ in Galerie Arti-Shock te Rijswijk

2014 overzichtstentoonstelling Noordeinde 46 Delft; presentatie dichtbundel ‘Zwart schitterend’

2012 solo expositie ´Terugkijken´ in Galerie Arti-Shock, Rijswijk

2011 solo expositie Bibliotheek en Kunstuitleen Rijswijk

2010: expositie in Galerie P’Arts; Zeist

2009: jubileum-expositie ´100%50´ in Galerie ArtiShock’; Rijswijk

28 december 2007 – 29 januari 2008: solo expositie Galerie Abtswoude; Delft

2007 solo expositie 2 t/m 27 januari Kunstuitleen & Bibliotheek Rijswijk

2006 solo expositie Galerie Gee ’71; Geervliet

2005 solo expositie ‘Pelgrimage’ in galerie Tavenu Maasland

2005 expositie in Abtswoude; Delft

2002 expositie ‘De menselijke natuur’ in Galerie Tavenu Maasland

1998 solo expositie ‘Havenschilderijen’ in Hotel de Beer, Europoort / Rotterdam

1998 solo expositie ‘Havenschilderijen’ bij het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam

1997 solo expositie ‘Havenschilderijen’ in het Groothandelsgebouw Rotterdam

1994 solo expositie ‘Werken op karton en hout’; Nes 39, Amsterdam

1991 expositie ‘Werken op papier’; Nes 39, Amsterdam

1989 expositie en presentatie dichtbundel ‘Twee Gedichten’; Valeton & Henstra/ Sauternes, Amsterdam

1987 duo-expositie met Charlotte Vonk; Loods 5, Amsterdam

1986 groepsexpositie ‘Competition des Beaux-Artistes’; W139, Amsterdam

1982-1983 groepsexpositie ‘Imperialisme’; de Fabriek, Arnhem

1982 groepsexpositie ‘Nieuwe Schilderkunst’ diverse locaties in Arnhem

 

Mooi man!
over kunst kijken en maken

Mooi? Het mooiste is het, als mensen beter naar hun omgeving gaan kijken, en die intenser gaan ervaren, wanneer ze zich als kijker intensiever met schilderijen bezighouden. Kunst leert kijken. Je moet ze daartoe dan wel verleiden.

Niet alleen verleiden tot het kijken naar (jouw) kunst, maar ook  naar de werkelijkheid om hen heen. Daarbij kan wat we als vertrouwd denken te kennen, bij nadere beschouwing heel intrigerend blijken te zijn. Wanneer je kijkt met de ogen van een schilder, verandert de wereld. Je vraagt je dan af: ‘Hoe zou ik dat schilderen…?’ Vaak lijkt dat een onmogelijke opgave. Het maakt je juist meer bewust van de rijkdom van het zichtbare.

De waardering van beeldende kunst èn de waardering van de visuele werkelijkheid, het genieten van die twee – dat zijn elkaar wederzijds versterkende bewegingen. Als het goed is zijn het broer en zus die samen opgroeien.

Mensen hebben meer waardering voor hoe de schilder in zijn werk omgaat met de zichtbare wereld, als ze die zelf ook actief beleven. Tegenlicht, spiegeling, structuur, contrast, clair-obscure, strijklicht, schaduw, enzovoort. En ook ik heb, door de schilderijen te bestuderen van kunstenaars die ik bewonderde, de weg gevonden naar die genietende, én analyserende manier waarop ik, elk uur van de dag weer mijn omgeving visueel onderzoek en beleef. Ik kan nooit meer een olijfboom zien zonder aan van Gogh te denken. Tegelijk zou ik die olijfboom anders schilderen dan hij! Kunst ….leert kijken. En kijken leert kunst waarderen.

Dat is, voor mij tenminste, de bron van beeldende kunst, waar je altijd weer terugkeert. Figuratieve schilderkunst, dat wil zeggen in gewone spreektaal: dat-je-kan-zien-wat-het-voorstelt, zal daarbij altijd een referentiepunt en een oerbron blijven. Vooral ook omdat kunstenaars laten zien dat ze steeds opnieuw en op een andere manier die zichtbare werkelijkheid kunnen weergeven en vertalen in een eigentijdse of tijdloze manier. Dit verveelt nooit.

Misschien daarom: mijn kunst heeft altijd verwezen naar de werkelijkheid, maar ook naar de raadselachtigheid – de onwerkelijkheid – van wat er om ons heen te zien is, zowel in de natuur, als in de steden en constructies die wij als mensen zelf gemaakt hebben. Ook het portret is een confrontatie met de werkelijkheid en de vreemdheid van de ander, of van jezelf. Als je jezelf schildert, en naar jezelf kijkt, word je ook een ‘ander’. Dat is het gebied tussen herkenning en verwondering.

Licht, compositie, tekening, kleur en toon moeten dit vormgeven, en vooral intensiveren. Vanaf mijn eerste koortsdromen is de ervaring van ruimte, en de positie die je daar als individu in inneemt, me altijd een oer-raadsel gebleven. Het heeft denk ik te maken met de een gevoel van isolement in een wereld waarmee je toch onlosmakelijk verbonden bent en die een sublieme maar ongrijpbare schoonheid biedt. De mythe van Narcissus, die zichzelf ziet in het wateroppervlak, is een oerbeeld van die dubbelheid. Dat de mens zich realiseert dat hij overal, ook in hetgeen ver verwijderd lijkt, en hem wezensvreemd schijnt, zichzelf ziet. Maar dan zichzelf… anders.

Als Leporello in Don Giovanni